1. “Wie onze graadklassen kent, raakt er verzot op.”
Peter Van Hove is 45, heeft een diploma leerkracht lager onderwijs, en was al actief
in een aantal uiteenlopende sectoren. Hij begon als vormingswerker bij een
jeugdbeweging en maakte een tussenstop als storemanager van een
hamburgerrestaurant, commercieel afgevaardigde in de publiciteitssector en
nationaal partijsecretaris van een politieke partij. Nadien koos hij voor het onderwijs.
Na zes jaar in de klas, is dit zijn vijfde schooljaar als directeur. De Basisschool van
het Atheneum in Denderleeuw heeft onder zijn leiding GOVA-onderwijs,
Gedifferentieerd Onderwijs met Vak-Ankers, ontwikkeld. We hadden een gesprek
met de bezieler van deze onderwijsvernieuwing.
Hoe kwam je op het idee om een dergelijke onderwijsvernieuwing te realiseren
op school?
Van Hove: “Het heeft me altijd bezig gehouden dat leerkrachten – niet in het minst in
de derde graad – een enorme bagage moeten hebben om goed gewapend voor de
klas te staan. Wie is er tegelijk een goede pedagoog, een specialist voor Frans,
wetenschappen, Nederlands, wiskunde, …? Ik vroeg me drie jaar geleden tijdens
een vorming luidop af ‘wie heeft er leerkrachten die dat allemaal kunnen?’. Het bleef
verdacht stil in de zaal. Daarnaast studeren heel wat onderwijzers af die niet klaar
zijn voor de job. Ik zeg altijd ‘je diploma is een toegangsticket’. Startende
leerkrachten moeten veel goesting hebben om nog veel bij te leren. Tenslotte was er
de grote instroom van anderstaligen in onze school. De leerkrachten deden absoluut
hun best, maar er was te weinig effect. Onze school had nood aan specialisatie,
maar ook aan samenwerking. Onderwijs is een gezamenlijke verantwoordelijkheid
van het volledige team.”
Vanwaar komt de naam ‘GOVA’ eigenlijk?
Van Hove: “GOVA staat voor Gedifferentieerd Onderwijs met Vak-Ankers.
Gedifferentieerd Onderwijs slaat op het feit dat we enorm veel belang hechten aan
binnenklasdifferentiatie. Kinderen die op hun niveau worden uitgedaagd, leren
sneller. Vak-Ankers zijn leerkrachten die zich focussen op een bepaald vak of
vakonderdeel. Ze ontwikkelen zich als specialist, aanspreekpunt, coach en
kwaliteitsbewaker (afgekort SACK, red.) en dit voor het volledige team en op
schoolniveau. Het is een leuke toevalligheid dat GO! ook in de naam zit.”
Is jullie onderwijs dan zo wezenlijk anders dan in andere scholen?
Van Hove: “Dat durf ik toch wel stellen (overtuigd). Eerst en vooral wordt er in onze
school bewust gewerkt in graadklassen, zowel in de kleuterschool als in de lagere
afdeling. Niet vanuit een noodzaak want we hebben meer dan 500 leerlingen. De
leerkrachten van de graadklassen L34 bijvoorbeeld – dat zijn er 5 – komen elke
week na school samen om hun lesactiviteiten te bespreken en op elkaar af te
stemmen. De ene collega bereidt de lessen ‘getallen’ en ‘bewerkingen’ voor, de
andere focust zich op ‘begrijpend lezen’ en ‘creatief schrijven’. Het graadoverleg
2. wordt ondersteund door de zorgleerkracht die tegelijk ook de rol opneemt van
procesbewaker. Doen we wat we moeten doen en doen we het goed? Het is een
professioneel overleg waarbij collega’s behoorlijk kritisch zijn voor elkaar. Onze
eisen op het vlak van differentiatie liggen nogal hoog, maar omdat de taken worden
verdeeld, is dit absoluut haalbaar. Die specifieke verantwoordelijkheid voor een vak
of een vakonderdeel noemen wij een ankeropdracht.”
Zijn jullie kinderen of misschien leerkrachten verloren als gevolg van dit
systeem?
Van Hove: “Dat is heel beperkt. Hooguit een vijftal. Leerlingen wel te verstaan. We
zijn drie schooljaren geleden bescheiden gestart met GOVA-onderwijs in de derde
graad. Omdat de leerkrachten enorm enthousiast waren, was het niet zo moeilijk om
de ouders te overtuigen. In de derde graad werken we overigens met
vakleerkrachten voor Nederlands, Frans, wiskunde, W.O. en muzische opvoeding.
Dit werd als heel positief ervaren. Ouders vonden dit een ‘goede voorbereiding op
de middenschool’. In de kleuterschool en de eerste en tweede graad van de lagere
school daarentegen geven de klasleerkrachten alle lessen, maar focussen ze zich –
op het niveau van de voorbereiding – op één of meer vakonderdelen. Toegegeven …
het is moeilijk om startende leerkrachten warm te maken voor ons project. Ze kijken
uit naar hun eigen klas waar ze alles zelf kunnen regelen en ze denken dat de
organisatie van een graadklas ontzettend veel werk vraagt van de leerkracht.”
Dat is toch ook zo.
Van Hove: “In traditionele graadklassen wel, maar niet in onze school. Onze
leerkrachten hebben niet meer of minder werk dan leerkrachten in andere scholen.
Alleen wordt er geen dubbel werk gedaan bij ons. Graadklassen zijn de beste
leerschool voor leerkrachten om differentiëren in de vingers te krijgen. In het
onderwijs vragen we al jaren aan leerkrachten om sterk te differentiëren, maar geven
hen daar niet de ruimte voor. In de meeste graadklassen doen leerkrachten dubbel
werk. Het is geen goede zaak om leerkrachten afwisselend les te laten geven aan
bv. het derde en het vierde leerjaar. Dit is een onmogelijke opdracht of het gaat ten
koste van de kwaliteit. In onze school vertrekken we van dezelfde leerinhoud en
differentiëren vervolgens op vijf differentiatieniveaus. Het aanbod wordt voorbereid
voor de zwakste t.e.m. de sterkste leerling. En omdat geen enkele leermethode is
afgestemd op graadklassen – en daar zijn we blij om – gebruiken we er geen. Onze
leerkrachten hebben echter wel verschillende methodes ter beschikking als
bronnenmateriaal. Ik zeg altijd dat het leerplan onze methode is. Vandaaruit vertrekt
alles. Het is een behoorlijke opdracht om alles zelf te produceren, maar zoals ik al
zei wordt het werk verdeeld. Bijkomend voordeel is dat onze leerkrachten op deze
manier hun leerplan door en door kennen.”
Ook in de eerste graad werken jullie niet met een traditionele leesmethode …
Van Hove: “Dat klopt. We hebben na advies van bevriende hogescholen en prof. dr.
Hilde Van Keer (UGent) een eigen leesmethode ontwikkeld. Kinderen in het eerste
leerjaar leren vaak lezen met ‘Veilig Leren Lezen’ of ‘Mol en Beer’ (twee
3. leesmethodes, red.). Daarbij worden de letters één na één aangeleerd. Voor
kinderen die al veel letters kennen, maar ook voor de zwakke lezers, is dit heel
frustrerend. Voor sterke lezers gaat het te traag terwijl zwakke lezers al snel
achterop geraken. Leerkrachten durven deze kinderen dan af en toe ‘lastige
kinderen’ noemen. Dat is volledig onterecht. Om die reden willen we ook in ons
leesonderwijs sterk differentiëren. En dat kan niet met de traditionele leesmethoden.
We leren de kinderen ook niet per se schrijven vanaf september. Ze doen dit het
beste wanneer ze daar motorisch klaar voor zijn. Zo vermijden we opnieuw
frustraties bij de kinderen en reacties van ouders en leerkrachten als ‘schrijf toch
eens mooier’. Kinderen kunnen daar vaak niets aan doen.”
Hoe waren de reacties van de leerkrachten? Het lijkt me niet evident om
iedereen zomaar mee te krijgen in dit verhaal.
Van Hove: “Ik steek niet onder stoelen of banken dat deze verandering ook heel wat
weerstand heeft veroorzaakt, maar onderwijsvernieuwing heeft daar altijd mee te
kampen. Je neemt een grote verantwoordelijkheid als directeur. Wat je verandert,
moet een verbetering zijn. Er ging de afgelopen jaren heel wat energie naar het
wegwerken van deze weerstand. Gelukkig heb ik daarbij kunnen rekenen op een
aantal collega’s dat vanaf het begin heel sterk heeft geloofd in ons project. Omdat
we het gefaseerd doorheen verschillende schooljaren hebben aangepakt en dankzij
deze mensen, was de omschakeling haalbaar. Het feit dat er heel wat belangstelling
en appreciatie was voor onze aanpak – zelfs vanuit de hoogste regionen van
onderwijs – gaf ons extra energie. En een mooi doorlichtingsverslag helpt natuurlijk
ook (lacht).”
Behalen jullie leerlingen nu ook betere resultaten?
Van Hove: “Resultaten meten is moeilijk op zo’n korte termijn. GOVA-onderwijs
wordt uiteindelijk maar dit schooljaar volledig ontrold. Maar ik kan wel zeggen dat
bijvoorbeeld onze resultaten van de OVSG-toetsen steeds beter zijn. Recent hebben
we nog vastgesteld dat onze kinderen ook betere scores behalen voor spelling.
Wanneer ik de schoolinterne toetsen bekijk, merk ik dat deze van een heel degelijk
niveau zijn en dat de kinderen meer dan behoorlijke resultaten behalen. En tenslotte
… er zijn steeds minder kinderen die door de leerkrachten worden ervaren als
lastige kinderen. Ik schrijf dat persoonlijk het meeste toe aan het feit dat we onze
kinderen op hun niveau uitdagen. Zo vermijden we frustraties en dus ook storend
gedrag.”
Zijn er andere scholen die jullie voorbeeld willen volgen?
Van Hove: “Er zijn heel wat scholen die interesse hebben in onze aanpak, maar
graadklassen zijn vaak de spelbreker om GOVA-onderwijs effectief te
implementeren. Graadklassen hebben vaak een negatieve connotatie. Jammer want
wie de moeite neemt om onze aanpak van graadklassen te bestuderen, geraakt er
verzot op. Voor ons zijn graadklassen absoluut noodzakelijk om GOVA-onderwijs
kwalitatief uit te bouwen. Om deze specifieke aanpak beter in de kijker te zetten,
overwegen we zelfs om niet meer te spreken over graadklassen maar over
4. leergroepen. Onze graadwerking is immers fundamenteel anders dan in andere
scholen. We zullen het in de toekomst wellicht hebben over leergroep 1 (peuters en
eerste kleuterklas, red.) t.e.m. leergroep 5 (kinderen van L56, red.). De overgang van
de kleuter- naar de lagere afdeling gebeurt op die manier ook minder bruusk.”
Begint GOVA-onderwijs niet (te) veel te lijken op methodeonderwijs?
Van Hove: “Wat is methodeonderwijs? Als dat betekent dat we werken volgens een
bepaalde methode, dat we weten waarmee we bezig zijn en waarom we de dingen
doen, dan zijn we inderdaad methodeonderwijs. GOVA-onderwijs onderscheidt zich
vooral in het feit dat leerkrachten tijd en ruimte hebben om samen te werken en zich
te specialiseren. Het is structureel ingebakken in ons systeem. Voor de leerlingen
vallen de graadklassen en de sterke binnenklasdifferentiatie op. Maar je brengt me
op een idee. We moeten GOVA-onderwijs eens laten opnemen in het lijstje van
methodescholen.”
Wat brengt de toekomst nog voor GOVA-onderwijs?
Van Hove: “De komende jaren moeten we vooral blijven investeren in onze
pedagogie en onze didactiek. Daarnaast gaan we nadenken over hoe we
leerkrachten en beleidsmedewerkers nog verder kunnen professionaliseren en hoe
we effectief kunnen samenwerken met andere GOVA-scholen. Ik ben ook bezig met
de voorbereiding van een website over GOVA-onderwijs. Het moet een
inspiratiebron worden voor schoolteams. Als we willen dat leerkrachten sterk
differentiëren, dan moeten we onze schoolorganisatie daarop afstemmen. GOVA-
onderwijs wil een belangrijke bijdrage leveren op dit vlak.”
______________________________