6. 5 Toon aan dat bij een parallelschakeling van weerstanden de vervangingsweerstand kleiner is dan de kleinste van de parallel geschakelde weerstanden
7. 6 Bereken de vervangingsweerstand in het geval van n identieke weerstanden (serie en parallel)
8. 7 Een bepaalde stroom splitst zich in een punt a in twee takken: de weerstand van de eerste tak is 5,00 Ω, de weerstand van de tweede tak is 10,0.Ω. Bereken de stroomsterkte in de eerste tak en in de hoofdtak als je weet dat de stroomsterkte in de tweede tak 3,00 A is.
9.
10.
11.
12. 10 Tien weerstanden van elk 500 Ω worden achtereenvolgens in serie en parallel geschakeld. Ze worden aangesloten op de netspanning van 220 V Bereken in beide gevallen de stroomsterkte
13. 11 Men schakelt twee weerstanden, respectievelijk 60,0 Ω en 90,0 Ω parallel en plaatst in serie daarmee een weerstand van 24,0 Ω. Het geheel staat op een spanning van 24,0 V geschakeld.
14.
15. 12 Twee weerstanden van respectievelijk 20,0 Ω en 80,0 Ω staan parallel. Een derde weerstand wordt hiermee in serie geschakeld en aangesloten op een spanning van 220 V. Bereken deze weerstand opdat de stroomsterkte in de hoofdketen 5,50 A zou bedragen. Bereken ook de spanning over elke weerstand. (Maak eerst een tekening van de schakeling).
16.
17.
18.
19.
20.
21.
22.
23.
24.
25. 17 Met vier identieke weerstanden van 15 Ω wil men een schakeling maken waarvan de totale weerstand 20 Ω bedraagt. Hoe kan men dit doen? Teken de schakeling
26. Met een open schakelaar leest met met de Voltmeter een spanning van 6 V af, dit is de spanning over de 2de weerstand R 2 . Wanneer de schakelaar s gesloten wordt, dan wordt de vervangingsweerstand van R 2 en R 3 samen kleiner dan de weerstand R 2 apart (open kring). De totale weerstand van de hele kring wordt dus kleiner, de stroomsterkte wordt dus groter. De spanning over R 1 wordt dan ook groter, dus moet de spanning over R 2 en R 3 samen, kleiner worden dan 6 V.
27. Bij open kring is de stroomsterkte in de hoofdketen 1 A. Bij gesloten kring is de totale weerstand 8 Ω en de stroomsterkte bijgevolg 1,5 A. De stroomsterkte in de hoofdkring stijgt dus met 0,5 A.
28. 20 Twee weerstanden worden parallel geschakeld op een spanning van 24,0 V. De hoofdstroom is 10,0 A. Eén van de weerstanden bedraagt 15,0 Ω. Bereken de waarde van de tweede weerstand en van de stroom die erdoor vloeit.