past simple, past continuous

1. past simple vs. past continuous

2. Gebruik: verleden tijd, helemaal voorbij, je weet wanneer
past simple

3. Gebruik: verleden tijd, helemaal voorbij, je weet wanneer
Vorm: regelmatige werkwoorden  hele werkwoord + ed
past simple

4. Gebruik: verleden tijd, helemaal voorbij, je weet wanneer
Vorm: regelmatige werkwoorden  hele werkwoord + ed
onregelmatige werkwoorden  eigen vorm
(blz. 175 + 176, 2e rijtje)
past simple

5. Gebruik: verleden tijd, helemaal voorbij, je weet wanneer
Vorm: regelmatige werkwoorden  hele werkwoord + ed
onregelmatige werkwoorden  eigen vorm
(blz. 175 + 176, 2e rijtje)
I walked to school yesterday.
I did my homework last night.
past simple

6. past continuous

7. Gebruik: iets was toen bezig / toen aan de gang
past continuous

8. Gebruik: iets was toen bezig / toen aan de gang
Vorm: to be (was / were) + hele werkwoord + ing
past continuous

9. Gebruik: iets was toen bezig / toen aan de gang
Vorm: to be (was / were) + hele werkwoord + ing
I was doing my homework when you came in.
They were taking the dog for a walk when it started to rain.
past continuous

10. http://bit.ly/englishgrmmr/
http://www.youtube.com/user/EnglishGrmmr
https://twitter.com/englishgrmmr
https://www.facebook.com/english.grmmr.5