2. Zeggen
en
uitdrukken
• Er
is
geen
neutrale
of
objectieve
taal
• Steeds
perspectief en
frame
– Perspectief:
iemands standpunt
en
belangen
– Frame:
één
woord
roept
ander
op
– DUS:
steeds
partieel:
“highlighting”
• Drie
vragen:
– Welke
realiteit
wordt
er
beschreven?
– Vanuit
wiens
perspectief?
Wiens “feiten”
zijn
dit?
– Hoe
kan
men
dit
herformuleren?
3. • Eigenwijs
– besluitvaardig
• Arrogantie
– zelfzekerheid
• Affairistisch
– pragmatisch
• In
de
greep
van
belangengroepen
– met
een
breed
maatschappelijk
draagvlak
• Taboe
– niet
aan
de
orde
• Psychologische
truukjes
– de
kunst
van
het
onderhandelen
• Propaganda
– perceptie
• Een
bocht
maken
– het
standpunt
aanpassen
aan
gewijzigde
omstandigheden
• Geen
visie
hebben
– praktisch
denken
4. Politiek
• De
kunst
om
met
gezag
en
impact
te
definiëren
– Politiek
is
praten,
lezen
en
schrijven
– Politiek
succes
=
een
opgelegde
definitie
wordt
een
feit,
wordt
normaal
• Je
pikt
uit
de
complexe
realiteit
een
aantal
aspecten
en
stelt
die
voor
als
“de”
realiteit
(“het
probleem”,
“de
feiten”)
• Waarna
je
op
die
realiteit
gaat
reageren
(“de
oplossing”)
5. 1.
Succes:
“de
economie”
• Sinds
2008:
enorme
vernauwing van
“economie”
– Wie?
Private
bedrijven,
aandeelhouders
– Wat?
Autonome
wereld,
eigen
regels,
boven
politiek
• Domineert
zowat
alle
publieke
vertogen
• Vreemd:
– overheid en
nonprofit
veruit
grootste
werkgevers
– geen
private
economie
zonder
publieke
infrastructuur
(bijv.
Onderwijs)
– Economische
actoren:
consumenten,
werkers,
werklozen,
kinderen,
bejaarden,
overheid
6. Wat
wordt er beschreven?
Herformulering?
• Economie =
kapitalisme
– Economische recessie =
recessie van
het
kapitalisme
– De
groei van
de
economie =
groei van
kapitalisme
– Economische relance =
kapitalistische relance
– Zuurstof voor de
economie =
zuurstof voor het
kapitalisme
7. • Economie =
de
bedrijven,
niet de
samenleving
– Economische relance =
relance van
bedrijven
– Voorrang voor de
economie =
voorrang voor de
bedrijven
– Maatregelen ten
nadele van
de
economie =
ten
nadele van
de
bedrijven
8. • Competitiviteit =
de
capaciteit om meer winst
te maken dan de
concurrenten
• Groei =
toename van
de
bedrijfswinsten
• Een slecht investeringsklimaat =
teveel
belastingen
• Zuurstof voor de
economie =
verlaging van
de
belastingen voor bedrijven (zuurstof =
geld)
• Loon”last”
=
de
lonen die
werkers ontvangen
voor hun arbeid
9. • Loonhandicap =
het
bedrijf dat te veel loon
denkt te betalen aan haar werkers
• Loonkloof =
werkers verdienen nog
minder
elders
DUS:
“onze economie”:
wiens economie?
Uiterst partieel beeld van
“de
economie”
in
de
reële zin.
10. 2.
Bezig:
“allochtonen”
• Gastarbeider
>
migrant
>
allochtoon
– Wij-‐zij
– Realiteit:
“allochtoon”
=
dozijnen
verschillende
groepen;
nu
“vluchtelingen”
– Selectief:
“expatriates”
versus
“allochtonen”
• Migratiestromen:
frame
– Vloedgolf,
tsunami,
“overspoeling”
– Overweldigende
kracht,
bedreiging
– Niet
menselijk,
niet
individueel
– “crisis”
11.
12. • Wij zijn
de
echte
slachtoffers
van
de
“vluchtelingencrisis”,
niet
de
vluchtelingen
zelf
• Ons leven
wordt
ontregeld
door
vluchtelingen
• We
moeten
ons
beschermen
en
verdedigen
13. tegenover
• Humanitaire,
solidaire,
individuele
“grassroots”
benadering
• Die
vluchtelingen als
slachtoffers
beschouwt
• Die
onze hulp
nodig
hebben
en
verdienen
• De
problemen
die
ze
veroorzaken
zijn
kleiner
dan
de
problemen
die
ze
hebben.
14.
15.
16.
17. Twee
frames
• Twee
volkomen
tegengestelde
definities
van
“de
feiten”
• Tegengesteld
op
niveau
van
uitgangspunten
• Scheppen
allebei
een
contrasterende
logica
• Verhitte
(gepolariseerde)
discussies
• Onbeslist
18. Hoe
ga
je
hiermee
om?
• Bewust
worden
dat
alles
herformuleerbaar
is
• En
dat
die
herformulering
een
verandering
inhoudt
van
perspectief
– Wijziging
van
uitgangspunten
• Maar
evengoed
de
“feiten”
beschrijft
• En
bovendien
die
feiten
weergeeft
vanuit
jouw
perspectief
19. Oefening:
“integratie”
• Dominant:
“integratie”
is
één
beweging
• Met
één
doel:
“de”
samenleving
• Waar
je
op
dit
moment
buiten
staat
Je
bent
OF
geïntegreerd
OF
niet-‐geïntegreerd
20. Tegenover
• Integratie
verloopt
in
talloze
afzonderlijke
domeinen
op
andere
manieren
Je
bent
-‐geïntegreerd
in
talloze
“samenlevingen”
-‐geïntegreerd
in
verschillende
mate
21. Opdracht
• Maak
een
overzichtje
van
de
domeinen
in
je
leven
waarin
je
– “volledig”
geïntegreerd
bent
– “goed”
geïntegreerd
bent
– Aan
het
integreren
bent
– “slecht”
geïntegreerd
bent
– “Niet”
(meer)
geïntegreerd
bent